“Beperkt. Op het einde vragen ze me wel om een ja of een nee. In de zin van: zou het werken met deze renner? Dat is natuurlijk prima. De mensen van het sportief management moeten hun job kunnen doen. Daarin hoef ik geen inspraak te hebben. Zij zetten de lijnen uit en bepalen waar ze naartoe willen. Aan het einde worden ze daarop afgerekend. Bij een voetbalteam maken de voetballers toch ook niet de opstelling?”
“Dat denk ik wel, ja. We waren vorig seizoen in een aantal wedstrijden sterk genoeg. Maar de WorldTour is meer dan een paar wedstrijden. Dit jaar zijn we in de breedte sterker en kunnen we ook in de rondes bergop ons mannetje staan. Fausto Masnada en Ilnur Zakarin zijn hier speciaal voor aangenomen. Tegelijkertijd hebben we nog altijd een goede klassiekerploeg. Met Matteo Trentin erbij kunnen we het spel in finales zelfs nog gemakkelijker spelen.”
“Nee, dat maakt geen groot verschil. Ik ben nooit de gast van grote risico’s geweest. Heb altijd berekend gereden. Ik draai nooit een bocht in dat ik denk: geen idee hoe ik er straks uitkom. Je karakter verandert niet, ook niet als je twee dochters thuis hebt. Wel moet je nog beter zoeken naar een evenwicht tussen werk en gezin. Wat doe ik voor m’n job en hoeveel tijd steek ik daarin? En hoeveel dagen ben ik nog thuis? Daar moet je goed over nadenken.”
“Het gaat gewoon wat anders dan in de meeste gezinnen. De momenten dat ik er ben, genieten we zo veel mogelijk met elkaar. Ik probeer meer rust te creëren. Interviews doe ik bijvoorbeeld al drie jaar niet meer thuis. Al die kleine dingen zijn belangrijk. Je maakt samen ook goede afspraken. Wie staat op voor de kinderen? Wie doet wat? Een goede vrouw is onmisbaar. Alleen dán krijg je het evenwicht. Met een tweede kind wordt het allemaal nog een beetje uitdagender.”
“Een echte freak ben ik niet. Maar ik heb wel heel graag dat alles in orde is. Het geluk is dat we bij deze ploeg altijd de beschikking hebben over topmateriaal. Eerst hadden we fietsen van BMC, afgemonteerd met Shimano. Ik denk niet dat er op dat moment veel beter op de markt was. Voor Giant geldt nu hetzelfde, het is van het hoogste niveau. We hebben een superlicht frame met Cadex-wielen en Vittoria-tubes. Je mag eigenlijk niet veel meer verwachten, er valt ook niet heel veel aan toe te voegen. Ik ben waarschijnlijk een iets minder grote freak, omdat ik weet dat alles gewoonweg in orde is. Als ik nu met mindere fietsen zou moeten rijden, zou dat wel frustrerend zijn. Maar extreem tot in details gaan, heeft er bij mij nooit ingezeten. Ik prefereer een goede basis, een fiets waarop ik kan bouwen en een perfecte conditie. Die paar extra procentjes zoek ik nooit in het materiaal.”
“Dat komt er zeker aan, we zitten in een soort overgangsfase. Cadex komt met een tubeless band. Die is nu al steengoed en wordt nog verder ontwikkeld. Thuis rijd ik er al mee, maar voor de koersen prefereer ik nog een tube. Daarmee kun je iets breder gaan, je weet precies wat bij jou past en welke bandendruk ideaal is. Bij Cadex moet je dat nog testen en uitvinden. Maar tubeless wordt het nieuwe ding, dat staat vast. Ik zie ook de positieve rolweerstandtesten en de snelle progressie die Cadex maakt. Als ik er thuis mee heb gereden, geef ik feedback. En op de weg gaan een paar renners van de ploeg hem dit jaar in koers testen.”
Wat doe je als je een nieuwe fiets krijgt?
“Je kijkt eerst naar de looks: hoe ziet hij eruit? Gewicht is heel belangrijk, je tilt hem even op. De stijfheid van een fiets merk je al heel snel. Voor mij telt bovenal het gevoel dat ik erop heb. Bij een klimmer wordt dat grotendeels bepaald door het gewicht, terwijl een klassiekerrenner als ik vooral explosiviteit en een goede handling van de fiets verwacht.”
Mag iedereen aan jouw fiets komen of zweer je bij een vaste mechanieker?
“In de ploeg werk ik graag met vaste mensen. Meestal zijn dat Jean-Marc van den Berghe en Nick Mondelares. Dat zijn degenen op wie je gemakkelijk afstapt, zij verstaan wat je bedoelt. Ze kennen m’n voorkeuren en weten bijvoorbeeld met welke banden en wielen ik het liefst rijd, zonder elkaar daarvoor te zien. Dat maakt het aangenaam. In zo’n grote ploeg als CCC Team hebben we natuurlijk nog veel meer mechaniekers. Ik vertrouw ze allemaal, ze doen er alles aan om je fiets op punt te zetten. Ze hebben ook veel kennis van het materiaal. Wat is de beste afstelling? Wat bolt het beste? Wat is het meest aerodynamisch? Welke wielen steek je het beste voor een specifieke wedstrijd? Ik heb al heel veel van hen geleerd. Je neemt dingen aan, staat ervoor open. Ze kunnen je verder helpen in je carrière. Maar als het te extreem wordt, dan ga ik daar niet in mee.”
Zijn er zaken specifiek voor jou op je fiets gemonteerd?
“Het enige is dat er bij mij een extra stuurlint wordt gestoken voor Parijs-Roubaix. Dat geeft extra comfort. Verder ben ik iemand die graag alles hetzelfde houdt, ik breng geen veranderingen aan van wedstrijd naar wedstrijd. Een heel andere vork monteren omdat Parijs-Roubaix eraan komt, hoeft van mij niet. Ik zweer bij de standaard. Daarom ben ik ook blij dat we nu waarschijnlijk het hele seizoen met disc brakes gaan rijden. Ik heb daar voorheen wat schrik voor gehad. Vorig seizoen zaten we met de switch van BMC naar Giant, toen vond ik het net iets te vroeg om te gaan zwieren. Dit jaar staat alles op punt: we kennen de fiets en de wielen. Het moment is daar om over te schakelen. We kunnen ook elke wedstrijd met dezelfde fiets rijden. Vorig jaar was dat anders, toen kregen we kort voor Parijs-Roubaix een fiets met schijfremmen. Bij de nieuwe TCR is er standaard voldoende ruimte voor banden van 28 of 30 millimeter. Dat maakt het iets plezanter voor klassiekers.”
Welke vernieuwing zou de fietsindustrie zeker nog moeten ontwikkelen?
“Ik denk dat de industrie al heel goed bezig is met de productontwikkeling. De beste uitvinding vind ik momenteel de GPS-fietscomputers van Garmin. Die geven alle informatie over de omgeving waarin je fietst. Het is heel plezant dat je de steiltegraad kunt weten. Dat je weet hoe lang de klim nog is. Dat je zelf ook een ronde kunt maken. Het is de grootste vooruitgang die geboekt is in de tijd dat ik prof ben. Toen ik begon, kreeg je op de plaats waar je trainde meestal een kaartje mee. En op de bovenbuis plakte je nog weleens een spiekbriefje. Hier linksaf, daar rechtsaf, dan die baan op. Dat was soms frustrerend. Ik geniet nu elke dag van m’n Garmin. Je kunt je trainingen goed plannen. Je weet hoeveel beklimmingen je gaat rijden. Ik ben bovendien iemand die graag de streek ontdekt. Nieuwe hellingen, nieuwe weggetjes. De Garmin helpt me daar het meeste bij.”
“IN VERGELIJKING MET DE HUIDIGE JONGE GENERATIE WAS IK BESCHEIDEN EN INTROVERT”
Wanneer heeft de Garmin je prettig verrast?
“Dat gebeurt heel vaak. Zoals nu, op trainingskamp. Velen rijden altijd maar hetzelfde rondje. Terwijl je op zoveel meer plaatsen kunt komen. Vorig jaar, bijvoorbeeld, had ik tijdens het trainingskamp een route uitgestippeld over gravelwegen. Dat is ook leuk om eens te doen. We hebben toen gewoon wat dikkere tuben gestoken en zijn met de ganse groep offroad gegaan. Het zorgde meteen voor een prettige sfeer binnen die nieuwe groep.”
Wie is de gangmaker op zulke momenten?
“Haha, meestal ben ik degene die een toer uitstippelt. Ik heb dat ook het liefst, want dan heb ik controle over hoeveel ik train. Als iemand anders die rol op zich neemt, begint het altijd een beetje te wringen. Het voordeel is dat ik inmiddels toch een soort leider van de groep ben en dat iedereen begint te luisteren. Aan het begin van m’n carrière was dat net anders. Dan moest je dat allemaal ondergaan. Het is leuk om invloed te hebben op wat er gedaan wordt.”
Naar wie moest jij luisteren?
“Allez, ik ben overgekomen van Lotto. Daar had je McEwen, Hoste, Steels, Zanini. Dat waren mannen die veel indruk op mij maakten. En die een serieus palmares bij elkaar hadden gereden. Dat waren andere tijden.”
Was je schuchter?
“Ja, ja. Ik durfde niks te zeggen aan tafel. Dat was anders dan bij de jonge gasten die nu prof worden. Iedereen is meer matuur en sommigen hebben al een redelijk grote mond. In vergelijking met de nieuwe generatie was ik heel bescheiden en introvert. Het is denk ik ook goed om respect te tonen. Ik leerde met m’n ogen, niet door te praten. Het is een fase in je carrière. M’n eerste trainingskamp was ik supernerveus. Nu zit ik hier op m’n gemak en laat ik alles op me afkomen.”
Is er nog ontzag voor jou?
“Toch wel. Die jonge mannen zijn spraakzamer. Ze vragen veel en hebben een eigen mening. Het is een andere generatie, dat voel je, maar ze hebben nog altijd veel respect om wat je gedaan hebt. Het zijn mannen die graag koersen. Allemaal hebben ze klassiekers gezien toen ze jong waren. Dan is het leuk om bij iemand in de ploeg te komen die al iets gewonnen heeft.”
Je bent vernoemd naar Greg LeMond. Wanneer had je dat door?
“Ik was een jaar of acht, negen en moest op de foto met Greg Lemond. M’n ouders zeiden: ‘Toe nou maar, je bent naar die gast vernoemd’. Ik stond erbij en keek ernaar. De foto heb ik nog, ik kijk verlegen weg. Na zoveel jaren ben ik er wel fier op. Greg is een schone naam, niet iedereen heeft die. En Lemond is wel de eerste Amerikaan die het heeft gemaakt in het Europese wielrennen. Ik kijk altijd op tegen mannen uit landen als Australië en Amerika die hier een wielercarrière weten op te bouwen. Wielrennen is bij ons een van de belangrijkste sporten. Terwijl zij daar basketbal, rugby en American football omarmen. Wat zet mannen ertoe aan om naar hier te komen en hun dromen waar te maken? Dat trekt me aan.”
Wat is jouw eerste wielerherinnering?
“Ik was superklein, ik denk een jaar of tien. Mijn grootvader zei: ‘We gaan naar een koers, echt een grote wedstrijd.’ Die dag kwam de Tour door de Ardennen, we stonden op de Haute-Levée. Dat was niet ver van het huis van m’n grootouders. Het was de etappe waarin Johan Bruyneel en Miguel Indurain er met z’n tweeën vandoor gingen. Bruyneel deed nauwelijks kopwerk, maar won wel. Die dag heeft een diepe indruk op me gemaakt. Anders zou ik het me nu niet meer zo scherp voor de geest kunnen halen. De passage van dat ganse circus, heel indrukwekkend…”
Tokio komt eraan. Hoezeer heeft de olympische zege in Rio de Janeiro jou veranderd?
“Heel veel, denk ik. Ik ben iemand die altijd hard heeft moeten vechten voor een topprestatie. De zege in Rio was m’n eerste echt grote overwinning. Natuurlijk had ik al eens een rit in de Ronde van Spanje en de Tour de France gewonnen. Maar goud in Rio staat daar nog twee stapkes boven. Op dat moment heb ik tegen mezelf gezegd: m’n carrière is geslaagd. Dat heeft toch een tijdje geduurd, ik was 31. Het was niet zozeer de koers van de doorbraak, maar meer van de bevestiging. Eindelijk had ik iets waarop ik mijn ganse leven fier zou kunnen blijven. Dat heb ik zelf gedaan!”
“RIO WAS NIET ZOZEER DE KOERS VAN DE DOORBRAAK, MEER VAN DE BEVESTIGING”
Het is een olympisch wegkampioen nog nooit gelukt om zichzelf op te volgen. Wat zegt dat jou?
“Ik zal niet zeggen dat dat mij inspireert, maar ik ga wel m’n best doen. Ik heb niks te verliezen in Tokio. Ik heb één keer een gouden medaille gehaald. Een tweede zou een droom zijn. Maar dat gaat niet gemakkelijk zijn, want iedereen wil het. Ik ga zien hoe ver ik daar kan komen. Het is niet echt dat ik erop gefocust ben. Maar die focus komt er toch, doordat iedereen je eraan herinnert. Zo gaat het vaker met overwinningslijstjes en statistieken. Bij de Omloop Het Nieuwsblad zeggen mensen ook: ‘Als je hem een derde keer wint, ben je mederecordhouder’. Dat zijn zo van die dingen waarmee ik liever niet bezig ben. Ik probeer gewoon een koers te winnen. En de week erna probeer ik dat in de volgende koers.”
Hoe schat je je kansen in?
“Als het in Rio is gelukt, dan moet het in Tokio ook kunnen. Mensen zullen waarschijnlijk zeggen dat het parcours in Japan te zwaar is, maar van Rio kun je ook niet zeggen dat het makkelijk was. De laatste beklimming wordt ongelooflijk zwaar, het gaat tien kilometer bergop. Vervolgens is het nog steeds dertig kilometer tot aan de meet en gaat het op en af. Dat sterkt mijn gevoel dat het parcours iets voor mij kan zijn. Ik heb voor mezelf al berekend hoeveel tijd ik daar in theorie goed zou kunnen maken. De jetlag wordt een uitdaging, maar daar hebben anderen ook mee te maken. Misschien zou ik in het slot van de Tour ook al wat gas terug kunnen nemen.”
Is jouw trainingskamp anders dan in de beginjaren?
“In het begin was ik veeleisend voor mezelf, ik wilde altijd maar meer. Terwijl ik nu net iets relaxter aan alles begin. Ik train goed en dan komt de rest vanzelf, zo houd ik me voor. Dat leer je als je ouder wordt: iets meer ervaring maakt je minder druk. Als een training een keer wat minder is gegaan of er gebeurt iets, dan ga je daar gemakkelijker mee om. Het brengt je niet meer uit evenwicht. Fietsen is daardoor plezanter dan in m’n jonge jaren.”
“DOORZETTINGSVERMOGEN IS BELANGRIJK, WANT JE VERLIEST VAKER DAN JE WINT”
Wat zouden recreatieve fietsers van jou kunnen leren?
“Doorzettingsvermogen! Het is misschien gek om dat over jezelf te zeggen, maar ik ben volgens mij iemand die nooit opgeeft. Dat is toch wel een goede eigenschap voor een topsporter. Als renner rijd je tachtig koersen per jaar, waarvan je er misschien drie of vier wint. In dat geval mag je spreken van een goed seizoen. Nog vaker kom je terug met tegenslag of zijn er momenten dat je minder gelukkig bent. Als je dan geen doorzettingsvermogen hebt, verlies je het plezier. Voor een wielertoerist geldt hetzelfde bij het nastreven van zijn doelen.”
Meer mooie verhalen lezen? Bestel nu het magazine mee!